donderdag 8 juli 2010

De geur van falen[2]

[Vervolg]

Met een kloppend lid en een flinke fles Jameson onder mijn arm begaf ik mij richting de housewarming van Michael Deng. Het feestje was in de buurt van de Goudsesingel, maar om niet als eerst aan te komen besloot ik te gaan lopen door de binnenstad. En dacht onderweg na over de mythische vrouw die ik had ontmoet. Kreeg ik wel een uitnodiging om haar te bewonderen? Of schrok ze zelf van die welgemeende aandacht? Die wezenlijke wellust, gebaseerd op haar schoonheid? Wordt een mythische vrouw niet minder mythisch als je haar probeert te veroveren? Of daadwerkelijk verovert? Ben je een schurk als je de mythe van een vrouw ontkracht, verkracht? Ben ik een schurk? Natuurlijk niet, bedacht ik opeens. Ik heb zojuist een van de mooiste vrouwen gezien van mijn leven, en het is normaal dat je daarvan onder de indruk bent. Daarop rechtte ik mijn rug en voelde ik een spoortje koud zweet mijn rug afglijden. Mijn benen begonnen opgezweept door deze gedachten harder te lopen, waardoor ik alsnog exact om vijf uur aanbelde. Voordat de deur openging, rook ik maar aan mijn overhemd. Het rook zoals verwacht naar zweet. Maar nog niet heel ernstig, want de geur van mijn aftershave vocht om zijn plek niet zonder slag of stoot op te geven. Ik voelde me gered, maar ik kon niet weten dat het niet mocht baten.
Michael Deng deed, zoals het verwacht wordt van een gastheer, zelf open en omhelsde me hartelijk. Na de gebruikelijke beleefdheden werd ik binnengelaten, en ontving ik een rondleiding door zijn nieuwe paleis. Eenmaal terug in de woonkamer, bood ik hem de fles aan. Volkomen verrast, althans zo deed hij het overkomen, begon hij een relaas over de kwaliteit van Jameson. Ik hoorde amper wat hij zei. Mijn hoofd startte de film van een aantal minuten geleden, precies opgestart bij de aanblik van het lichaam van de mythische vrouw in de tram. Het kostte me de grootste moeite om tegelijkertijd een nieuwe erectie te onderdrukken.
Op de gang hoorde ik plots een wc doorgetrokken worden.
‘Ik ga deze fles even opbergen,’ zei Michael Deng blij als een kind. De schittering in zijn ogen verraadde dat hij zich inderdaad zo voelde. Als een kind die zojuist de piratenschat had gevonden.
De deur ging langzaam open, en alles werd vanaf dat moment een roes. Ik wist niet dat er iemand op de wc was. Dat daar überhaupt een wc was. En vooral, wie er op de wc zat. Want het bleek niemand minder te zijn dan de mythische vrouw uit de tram. Toen ze me in het oog kreeg, bleef ze even staan. Blozend. Glimlachend, en keek van mij naar de laminaatvloer en weer terug. Wederom begon ik te zweten en verloor mijn aftershave het van de zweetgeur. Blijf kalm, probeerde ik mezelf wijs te maken. Die penetrante geur van angstzweet boorde zich in mijn neus. Ik werd erdoor verdoofd, en hoorde amper iets. Ze kwam op me afgelopen en haalde ondertussen haar rode haarlok weer te voorschijn. Ik moest eruit hebben gezien alsof er een douchekop op me stond, en in plaats van water zweet op me spoot. Mijn overhemd plakte aan elk deel van mijn torso en armen. Het laatste wat ik nog bewust meekreeg, was dat ze haar hand uitstak als eerste kennismaking.
‘Ik ben Lana, aangenaam,’ zei ze met een heldere, zwoele stem – zou ze misschien roken? – die mijn rits onder grote druk plaatste door het kloppende natuurgeweld dat er achter schuilging.
‘Ik moet even naar de wc,’ antwoordde ik.
Ik stoof haar voorbij, en deed de gangdeur achter mij dicht. Op de wc ging ik op de wc-pot zitten en begon zwaar te hyperventileren. Wat was er met me aan de hand? Het is een mooie vrouw, meer niet. Ze is geen eng monster, integendeel. Waarom kan ik het niet aan zelfs de meest simpele handeling voor een mens, die van groeten, volbrengen? Daarop begon ik nog meer te zweten, en ging bijna van mijn stokje. De geur die zich door mijn huid een weg naar buiten baande, deed me bijna overgeven. Ik moest naar buiten, en snel ook. Frisse lucht. Ik sprong met laatste krachten op van de wc-pot, opende de deur en liep richting de buitendeur. De deur vloog open, wat bijna resulteerde in een gebroken deurruit. Als een angsthaas vluchtte ik het huis uit, met de staart tussen de benen en op hete kolen. In een roes rende ik de straat uit, om pas een straat verder stil te staan en een taxi te bellen. Ik wilde naar huis, mezelf bezatten en dit voorval – deze dag – vergeten. Verdingen. Verdrinken. Ze stond zelfs bij thuiskomst op mijn netvlies. Ik sloot mijn ogen, maar ook daar zag ik Lana. Ik zag haar zelfs zo goed voor me, dat ik in mijn fantasie de deukjes in haar volle lippen kon tellen. Aanraken. Proeven. Met mijn vingertoppen beroeren. Maar met de ogen open bleek zij er niet te zijn, behalve als schim die door de realiteit die ik voor me zie verschijnt. Moe van het rennen, de hartkloppingen bij haar verschijning en het zweet dat mijn lichaam in vuur en vlam zette en tegelijkertijd als een ijspegel liet aanvoelen, bereik ik mijn bed. Waarop ik neerplof als een stervend dier, afgeschoten wild. Even dringt wederom die penetrante zweetlucht mijn neus binnen, en is dat het laatste wat ik me herinner.

Ik werd twee dagen later – vraag me niet waarom – pas wakker door een knallende koppijn. Zo veel achter elkaar slapen is ook niet goed. Om maar te zwijgen van het voedsel en drinken dat je dan mist. Maar vrijwel nadat ik met moeite opgestaan ben, zag ik haar – Lana – weer voor me. In al haar mystieke schoonheid. En dan heb ik haar nog niet eens naakt gezien. Meteen begon ik weer te zweten en drong de geur ervan tot me door. Ik besefte toen pas dat de geur van dat zweet, angstzweet wel te verstaan, het begin en einde inluidde van mijn binding met Lana, de mythische schoonheid. Ik kon haar niet loslaten en wilde tegelijkertijd niets met haar te maken hebben omwille van haar mythe, om die in stand te houden. En dat ging zo weken door, tot nu. Ik eet amper, slaap dan weer veel, dan weer weinig en zuip me te pletter. Maar de geur van zweet, angstzweet, bleef zelfs na vele douches aan me plakken. Alsof het een merkteken is dat ik gefaald heb in de verovering, gefaald als mens in verhouding tot een ander mens. Dat het falen van mij onlosmakelijk blijft verbonden met haar. Een vloek, dat is ze. Een vloek, maar ook een godsgeschenk. Ik begin bijna gek te worden. Van het denken aan haar, verlangen naar Lana. Smachten naar haar mythe en haar vlees, maar ook afkerig zijn tegelijkertijd. Ik besef me dat ik het al die tijd al had geweten. De geur van het falen is angstzweet. Als het je overkomt, heb je zo goed als gefaald.

M.S.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten