vrijdag 28 augustus 2020
Minotaurus
dinsdag 24 april 2018
In tijden van vleugels
na het opstijgen
en het bereiken van de spreekwoordelijke
'kijk mama, zonder handen'-vlieghoogte
is het zoeken naar balans
iets om niet te vergeten
de ondergrond is te allen tijde
verpletterend hard te noemen
en niemand gaat graag
op z’n bek
te veel warmte
doet niet alleen spieren en pezen
verslappen maar droogt ook uit
om maar te zwijgen
van mogelijke verstikking
te dicht op de afgrond
maakt onzeker en angst
voor een daadwerkelijke doodsmak
de schreeuwende vaderfiguur
langs de zijlijn die het eerder dan jij
helemaal mis ziet gaan
goed luisteren zullen we nooit
en in tijden van vleugels
is het nieuwe speelgoed
het allerbelangrijkste
want stuk kan het gaan
en kwijt mist de eerste keer al niet
voorzichtigheid is regel in dit luchtruim
concentratie een pre om signalen
zo juist mogelijk op waarde
in te kunnen schatten
vóór de crash, graag
anders is het al te laat
M.S.
maandag 23 mei 2016
Hellemond
is na een paar traptreden
al niets meer te zien
de verhalen zeiden al
dat de dood geen berg Olympus is
maar een zwart gat
van buiten de hellemond
gezien klopt dit aardig
plots ben ik niet meer
zo zeker van dat afdalen
als ik maar heelhuids
terugkom en als het even kan
met wat me lief is
liefde is zo blind als de nacht
toch vrees ik dat er een moment komt
dat ik de dood in de ogen ga kijken
ook al zou ik het niet eens doorhebben
in dat donker voel ik vast de rillingen nog
pas dan zullen we er achter komen
wat er over zal blijven van de liefde
M.S.
dinsdag 21 oktober 2014
Helena
lang,
in luttele seconden
aan
met een blik van
hier
staat jouw ondergang,
hier sta ik,
jouw
liefde, lust en leven-
dood
vind je terug
in
al mijn lichaamssappen, vlees
en woorden die als
kwijl
op je zullen
vallen
als ik je overrompel,
als ik je daar
laat
in de avond,
nakijkend
naar mijn roodschemerende haar
waaronder ik het daglicht
verborg-
jij gaat de
ochtend
nooit halen, kijkt te
diep
in mijn vensterglazen.
M.S.
zaterdag 20 september 2014
Uit hoeveel tranen
zou de Styx bestaan,
werkend als sterk water
waarin bedroefde zielen
de ziel van Charon beroeren,
hij zijn tranen de vrije
loop laat bij
het horen van al het klagen,
welke als watergassen
zijn poriën binnenvallen
om hem week te maken-
de bootsman vlucht in een staar
over water, zijn gehoor laat
hij achter op verlaten kades,
misschien zelfs nooit aangedaan,
tot Orpheus het terugsmeet naar
de niet-horende, klaagzingend om
zijn geliefde weer levend te beminnen,
tevergeefs- zij was al door schimmen
overwonnen en tot dode geworden.
M.S.
vrijdag 22 februari 2013
Luchtkasteel
In de wolken droom
Ik een luchtkasteel
Waar mijn Penelopeia en ik
Gelukzalig wonen.
Waar zij haar schoonheid
En haar stralende lach strooit
Naar alle windstreken,
Sta ik achter haar,
Wakend met pijl en boog.
Elke dag lijken er meer en meer
Vrijers af te komen op ons luchtkasteel,
Proberen met ladders omhoog
Te klimmen- ik zie overal demonen
Met engelenmaskers op.
Maar hoe hoger ze komen
Des te bloeddorstiger hun hoektanden
Lijken te worden, smachtend naar de hals
Van mijn liefde- mijn handen
Kiezen berekenend de vijanden
Die het gevaarlijkst zijn, te dichtbij komen-
Ze liggen immers voor het oprapen en schoon
Schip is zo gemaakt, zo ook
De muren van mijn luchtkasteel, een droom
Van gelukkig leven, waard te bewaken.
Van nieuwe vijanden ben ik niet bang-
Met twaalf bijlen nog achter de hand
Maak ik gehakt van al die vrijers- ja,
Want in mijn luchtkasteel zijn wij Penelopeia
En Odysseus, samen de troon van Ithaka.
M.S.
vrijdag 2 november 2012
Over heimwee naar Rotterdam
Zonder haar,
Zelfs de Maas
Golft steeds wilder
Tegen haar oevers-
Staat tegen de kades.
En hoe verder ze
Wegstroomt van Rotterdam
Des te zwarter ze wordt-
Eenmaal Eurydike
Bereikt is de Maas
Zichzelf niet meer,
Eerder een moderne Styx.
‘Ik mis je,’
Zingt ze met veel volume
Terug over het water,
Terug naar haar verlaten
Rotterdam, waar
Haar Orpheus op haar wacht.
En hoe dichter de roep
Bij Rotterdam komt
Des te zachter ze wordt-
Ondertussen Orpheus
Bereikt is de Maas
Zichzelf weer, maar
De roep eerder verstomde echo dan bericht.
‘Ik mis je,’
Tintelt nog net op Orpheus’ lippen
Sterft in zijn gehoor,
Sterft in zijn maag als grafsteen net onder
Zijn Rotterdamse hart, dat
Al kloppend er ‘Eurydike’ in graveert.
De man kan slecht
Zonder haar,
Zelfs Rotterdam
Wordt steeds killer
Terwijl ze wacht op de oever,
Terwijl ze wacht op Charon,
Terwijl ze wacht om terug te varen,
Terwijl ze wacht, daar bij de Styx-
Terwijl hij wacht tot ze terugkeert,
Want Orpheus ziet haar stralen,
Want Orpheus ziet vanuit Rotterdam
Haar licht aan de horizon,
Strekt zijn armen, sluit zijn ogen, hoort zacht:
‘Ik mis je.’
M.S.
vrijdag 13 april 2012
Kalypso
Door goden- zelfs op de zee
Waarin ik eenzaam
Dobber voel ik hun aanwezigheid
In mijn darmstreken,
Ze kleven aan mij
Als mieren aan jouw
Nectar, zo vastbesloten.
Zij beslisten anders,
Zij beslisten mij uit jouw handen
Te geven, alsof ik ondankbaar
Zou zijn zeven
Jaren doorgebracht
Te hebben op jouw Ogygia,
Jouw eiland, waarvan de warme
Deken
Nog altijd om mijn schouders hangt
Als de onsterfelijke liefde,
De jeugd die je me bood.
In mijn hoofd
Hoor ik de goden
Lachen,
Schaterend om mijn happen
Naar lucht, om het opsnuiven van
De geur van mijn Kalypso op mijn lippen-
Mijn geslachtsdeel nog vochtig van de ketting
Waaraan ik hing, nog verdwaasder
Dan verdwaald en wel zo
Smeten de goden mij
De zee op met pijn
In het hart- het leed
Onder de valse liefde,
Een luchtspiegeling,
Die door beheksing van de nimf
Zo echt leek-
Zelfs het surrogaat kleurt
Lijkbleek
Van het eindeloze dolen
Dat haar Odysseus
Voort sleept.
Zij is de zee
Waar de goden mee spelen
Om mij, de man die
Op haar verdwaalde,
Te doen vergeten en mijn woorden
Gericht aan de wrede vrouw,
Die me zomaar liet
Gaan, op te slokken
Alsof nooit verzonden
Vanaf deze lege zee
Met de flessenpost.
Zij is de zee
Waarover de goden mededelen
Aan mij:
‘Op deze zee
Valt voor jou niets meer te zoeken,
Hier zal een andere liefde leven’
En ik, moe van deze
Plotselinge plotwending
De handdoek in de ring moet
Gooien om boven water
Te blijven, tevergeefs.
We zijn omgeven
Door goden- beslisten voor twee,
Waarbij ik eenzaam
Moet dobberen, voel ik hun aanwezigheid
Overal in mijn lichaamsdelen,
Ze vreten aan mij
Als parasitaire dieven aan jouw
Hart, zo verstoten.
M.S.
woensdag 21 maart 2012
Patroklos
Zo één,
Waarmee ik alles deelde,
Liefde, pijn, zorgen,
Het ochtendgloren-
Ook als mijn maatje
Niet naast me lag,
Konden we nog steeds
Samen wakker worden.
Ik heb een vriend verloren,
Op een dag dat ik langer
Bleef liggen,
Even moe van leven,
Hij ertegen
Ten strijde trok-
Om mij te redden
Van mijzelf, de vijandige wereld en ons,
Want vroeg of laat
Konden wij sneuvelen, of alsnog.
Ik heb een vriend verloren-
Het vriendenlijk onherkenbaar
Opgebrand,
Nog nasmeulend van het vuur
En de passie- alles wat hij gegeven had,
Zo klampte ik mij eraan vast,
Aan die verloren vriendschap
Gehuld in mijn staalkoude
Harnas.
Ik heb een vriend verloren-
Mijn achilleshiel werd donkere as,
Wegwaaiende naar de zon
Die steeds feller fonkelde om
Mij te verblinden-
Ik bloed, want hechte vriendschap
Bestond
En ik bloed mijn hart tranend rood
En ik bloed steeds meer uit mijn ziel
En ik bloed het meest uit mijn achilleshiel
En ik bloed, maar ik leef-
Ook al poog ik te wreken maar gebroken,
Alleen, bedorven-
Ook ik, Achilles,
Heb een vriend verloren.
M.S.