vrijdag 13 april 2012

Kalypso

We zijn omgeven
Door goden- zelfs op de zee
Waarin ik eenzaam
Dobber voel ik hun aanwezigheid
In mijn darmstreken,
Ze kleven aan mij
Als mieren aan jouw
Nectar, zo vastbesloten.

Zij beslisten anders,
Zij beslisten mij uit jouw handen
Te geven, alsof ik ondankbaar
Zou zijn zeven
Jaren doorgebracht
Te hebben op jouw Ogygia,
Jouw eiland, waarvan de warme
Deken
Nog altijd om mijn schouders hangt
Als de onsterfelijke liefde,
De jeugd die je me bood.

In mijn hoofd
Hoor ik de goden
Lachen,
Schaterend om mijn happen
Naar lucht, om het opsnuiven van
De geur van mijn Kalypso op mijn lippen-
Mijn geslachtsdeel nog vochtig van de ketting
Waaraan ik hing, nog verdwaasder
Dan verdwaald en wel zo
Smeten de goden mij
De zee op met pijn
In het hart- het leed
Onder de valse liefde,
Een luchtspiegeling,
Die door beheksing van de nimf
Zo echt leek-
Zelfs het surrogaat kleurt
Lijkbleek
Van het eindeloze dolen
Dat haar Odysseus
Voort sleept.

Zij is de zee
Waar de goden mee spelen
Om mij, de man die
Op haar verdwaalde,
Te doen vergeten en mijn woorden
Gericht aan de wrede vrouw,
Die me zomaar liet
Gaan, op te slokken
Alsof nooit verzonden
Vanaf deze lege zee
Met de flessenpost.

Zij is de zee
Waarover de goden mededelen
Aan mij:
‘Op deze zee
Valt voor jou niets meer te zoeken,
Hier zal een andere liefde leven’
En ik, moe van deze
Plotselinge plotwending
De handdoek in de ring moet
Gooien om boven water
Te blijven, tevergeefs.

We zijn omgeven
Door goden- beslisten voor twee,
Waarbij ik eenzaam
Moet dobberen, voel ik hun aanwezigheid
Overal in mijn lichaamsdelen,
Ze vreten aan mij
Als parasitaire dieven aan jouw
Hart, zo verstoten.

M.S.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten